Difficult Subject one==> pesterijen/bullying
Wuk? Èk iets an van gie miskien? (Wat, heb ik iets aan van jou misschien?)
Als kleuter was ik luid. Als men me vroeg wat ik wou worden, zei ik: “beroemd”. Dan wou ik zangeres worden, of actrice, of op zijn minst naar de Olympische spelen.
Ik was ook best stoer, voor een meisje. In bomen klimmen, een parcours maken met “jumps” voor inlineskates en eraf springen. Op een opengescheurde vuilzak van een besneeuwde heuvel glijden en dan net voor de gemeentelijke vijver afdraaien. Geregeld had ik eens blauwe plekken of een schaafwonde. Maar ik vond het plezant zo. Af en toe had ik weleens nood aan dat echt meisje zijn hoor. Dan maakte ik parfum. Met “pisseblommen” uit “den hof”. Of dan smeerde ik de glittergel van glitterhaar-barbie in mijn eigen haar. Prutsen, vond ik tof.
Toch was de meisjesschool niet de plezantste plaats voor mij. De eerste jaren ging het nog. Maar ik was bang, van mijn juffen. Van een school vol meisjes. Van de directrice, die ik steevast juffrouw Cola noemde (’t was juf Paula maar ik was overtuigd van mijn gelijk). Bang om iets verkeerd te zeggen, te doen, … ik weet niet waarom eigenlijk. Toch schakelde ik in modus: “ik doe mijn best en luister goed”. En ik zweeg.
In het derde leerjaar had ik les van de mama van Aagje (Vanwalleghem nvdr.). Ze was streng. Vond ik. En ik moest blokfluit spelen. En de beentjes van mijn beertje dat we moesten breien waren niet even lang. En ze zei dat ik teveel mijn best moest doen voor de punten die ik haalde. En vooral traag. Ik was traag. In alles. Ik wou zeker zijn, dat het juist was, denk ik. Op mijn rapport stond “tempo kan beter, je doet wel erg je best…”
Dus toen dacht ik dat ik een beetje dom was.
In het vierde leerjaar ging ik zowat alles proberen. Notenleer, turnen, tekenschool, zwemmen, … Ik amuseerde me rot en had overal dikke fun. Ik kon een halve flikflak en spagaat. Op de veldloop won ik het ene badkamertegeltje na het ander (dat kreeg je als je bij de eerste 10 was). En toen mocht ik ook andere veldlopen mee lopen, in andere gemeenten. Notenleer lukte ook goed en ik mocht dus piano gaan leren. En dan tekenen, wel, ik kan een beetje tekenen. En op school haalde ik 90%.
De meisjes op school begonnen te praten over de jongens uit het middelbaar, en jongens van een boysband. En rare spelletjes met rare versjes (“witwitwit, je zit met je lief op toilet” en zulke dingen) …
Ik wou alleen maar met mijn beste (enige?) vriendin naar de Hollandse droomshow onder de legendarische derry douche… Maar goed, dat vonden die anderen blijkbaar allemaal niet zo een dikke fun. En ik bleef ook wel dat stille meisje. Bang van alles en erg onzeker. Want wat ik nu zeg, dat zag ik zo niet. Ik geloofde niet dat ik 90 had, ik was nog steeds traag. Ik vond die halve flikflak nu ook niet zo wauw, en wat is een plaats in de top 10. De 2de had een straatlengte voorsprong.
Perfect slachtoffer. Moeten ze gedacht hebben. Zegt toch niets terug.
5de leerjaar.
Het is warm en we dragen onze verplichte sokken in onze sandalen. Tot de namiddag. Dan mochten we onze inlineskates aantrekken, want het was wedstrijdje. Met heel de school. En toeschouwers.
Ik had echte inlineskates gekregen van mama en papa. Ik kon het ook wel goed. We oefenden vaak op de “rampe” (een hellingbrug) die we dan op de koer van de jongensschool (daar woonden we tegenover) mochten zetten. Dan gingen we daar met alle buren van de hoogstraat naartoe. (Sommige van mijn buren zijn nu beroemd. Echt.) Mijn inlineskates waren wel van die “plastiekene”. Echte Bauers met rubberen wieltjes waren te duur.
Dus, wedstrijdje. Wat ging ik goed van start. Ik werd wel al vaker uitgesloten en uitgelachen maar het deed me toch iets toen ik niemand voor mij hoorde supporteren. Focus op de sport. Dat competitieve zat/zit er gewoon in. Ik vlamde door de bochten en liet menig ander achter me. Samen met Anneleen lag ik op kop. Nog een laatste rechte lijn tot aan de finish. We moeten nog even over een drempel om van de ene naar de andere koer te racen. Ik hoor alleen “Anneleen! Anneleen!”… En daar blokkeert mijn wieltje, in een groeve op die drempel. Ik word voorover gekatapulteerd en val vol op mijn knie. De tranen schieten in mijn ogen van de pijn. En ik hoor luid gelach. Alleen maar gelach. En daarna gejuich. Voor Anneleen. Die won, natuurlijk. Maar toch ook gejuich voor mij. Omdat het goed was dat ik gevallen was. “Ze viel! Yes!” Ik raap mezelf op en zie dat mijn knie vol bloed hangt. Ik mank een beetje naar de toiletten en ga het daar wat afspoelen. Niemand komt me achterna. Niemand. Ook geen leerkrachten. Ik voel opnieuw tranen. Maar niet van de pijn aan mijn knie. Het is een andere pijn.
Als ik me tijdens de speeltijd weer eens probeer te verstoppen in de toiletten, komt Ellie* me achterna. Ze lacht me uit. Ga je je verstoppen!? Belachelijk! Lelijke kikker! Je bent precies “ne puit” met die broek! Ge durft nie é! Ga maar weer in u kotje zitten, jij lelijke vuile! Ik ga in een toilethokje zitten en sluit de deur. Ik wacht tot de bel gaat. Annie* komt nog wat olie op het vuur gooien, ze wacht tot ik buiten moet komen en zet dan een flinke neep in mijn arm. Waarom weet ik niet.
Eén keer mag ik meedoen, met hun spelletje. Ik weet niet waarover ze het hebben met hun jongens. Ik word uitgelachen, genepen en geduwd. “Hoe erg dat je dat niet weet!!! Ga maar naar je mama!” En toen begonnen ze me te koppelen. Aan jongens die ik wel kende maar toen allesbehalve stoer waren. Ik zei niets… Ik was 11.
Tijdens notenleer kreeg ik van een jongen een verjaardagslied op de trompet. Hij had dat zo besproken met de leraar. Ik wist van niets. Ik zakte door de grond. Van schaamte. Zoals altijd had ik niets door gehad. Iedereen keek me aan. En ik was toch lelijk!?
Iedereen wees me altijd na, gaapte me aan of lachte me uit. Er moest wel iets grondig mis met me zijn. Ok, soms hielp ik ook niet. Toen we in de Chiro allemaal naast elkaar moesten gaan staan voor een stom spelletje “vljèswoap (vleeshoop)”- Of iets anders- ,stond ik me zo te vervelen, dat ik er niet beter op had gevonden dan mijn armen volledig in mijn salopette te steken. Met mijn armen naast me in de salopette begon ik staand te schommelen. Tippen van de tenen, hielen, tippen van de tenen, hielen, ti… en daar ging ik. Voorover. Te laat om mijn armen uit mijn salopette te trekken. Recht op mijn gezicht. Ja, dat hielp natuurlijk niet.
En in de atletiek durfde ik echt niet zeggen dat ik zelf met de kogelstootbal had staan gooien en dat die zo op mijn eigen hoofd was beland…
Ja, ik was een beetje lomp.
Maar goed, los daarvan, ik werd gepest. Echt gepest. Door verschillende kliekjes, die dan ook naar de turnclub kwamen, en naar de Chiro en tot overmaat van ramp de zwemcub. De zwemclub was mijn ding, dat vond ik het ergste.
Ook al wou ik graag naar de scouts, dat was er niet voor meisjes in Wevelgem, leek ik geen voer voor jeugdbewegingen. En al helemaal niet voor de Chiro.
Toch moest ik het eens proberen. Eens op weekend. Een overnachting, kon geen kwaad. Toch? Ik raapte al mijn moed bij elkaar. Want ik wist wie er zou zijn. Ik installeerde mijn opblaasluchtmatras op de koude vloer van een kille zaal ergens in een groene omgeving. We moesten ons maquilleren en ons haar krullen. Dat het geen zin had bij mij, zal wel voorbij gekomen zijn. Zoveel wat ik niet meer echt weet, wat ik verdrongen heb. Wat ik wel nog weet, is dat ik niet sliep die nacht. Niet. Ze vond het leuk, Saar*, om telkens mijn matras leeg te laten lopen. Keer op keer. Haar vriendinnen vonden het hilarisch. Hoe ik die telkens weer probeerde op te blazen. Toen ze er genoeg van kregen, gingen ze met mijn leeggelopen matras aan de haal. Ze liepen ermee rond en legden ze terug. Tot ik weer iets van moed kreeg, waarna ze er met zijn allen gingen op liggen en mij vasthielden zodat ik er niet bij kon. Zo ging het eigenlijk heel de nacht. Hilarisch. Dolletjes. En ik huilde. Zo, doel bereikt.
Ik wou zo graag weg uit Wevelgem. Zo graag. Kortrijk, here I come!
Met de trein. Wie stapt na enkele maanden op de trein? Annie*. Ze begint me uit te dagen en met me te lachen, in een volle trein. Ik zie er weer uit als een stuk stront voor haar. Tot ze me verwijt voor konijn. Konijn? Konijn? Echt!? Huh?? Ik begin te lachen, zo hard te lachen. Niet hier. Niet nu. Gedaan! Je raakt me niet meer. Pestkop!
Ik gaap haar na. En ze zegt: “Wuk? Ék iets an van gie miskien!?” Ze druipt af.
* fictieve namen